Gasthuiskerk

De Gasthuiskerk dankt haar naam aan de oorspronkelijke functie van het gebouw als kapel van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. De kapel stamt uit 1493/94, het aanpalende gasthuis werd in 1867 gesloopt. Na in verschillende handen te zijn geweest kwam de kapel in 1845 toe aan de Christelijke Afgescheiden Gemeente die kort daarna een orgel liet plaatsen. Van dit orgel is niet meer bekend dan dat het in 1936 nog in de consistorie stond en kort daarna is verwijderd. In 1936 werd het kerkgebouw inclusief inventaris overgenomen door de Christelijke Gereformeerde Kerk waarbij het kerkgebouw nog steeds in gebruik is.

Herkomst van het orgel

Het huidige orgel werd in 1874 geplaatst op het balkon tegen een nieuwe scheidingswand aan de zuidzijde van de kerk. Het orgel was afkomstig uit de Hervormde Kerk te Sprang en werd gekocht van de Rotterdamse orgelmaker J. van der Haspel. In Sprang werd het orgel, samengesteld uit twee verschillende orgels, in 1832 gekocht van E. van Gelder uit Amsterdam en geplaatst in nieuwe kas.

Er zijn verschillende lezingen van zowel de herkomst als de datering van het instrument. Volgens Kluiver zouden beide werken dateren uit het midden van de achttiende eeuw; volgens Dr. M.A. Vente zou het Hoofdwerk begin achttiende-eeuws zijn, en het bovenwerk afkomstig van een kabinetorgel van rond 1675.

Aart Bergwerff, die de restauratie van het orgel als adviseur begeleidde, moest op basis van mensuur- en inscriptieonderzoek aan het pijpwerk tot de conclusie komen dat een juiste datering en orgelbouwer niet te achterhalen zijn. Diverse aantekeningen in de onderkas van het orgel brachten ook geen verdere aanwijzingen.
De aanwezigheid van een stekermechaniek, de dispositie zonder tongwerken en de laag gepositioneerde windlade doen vermoeden dat het orgel uit een voormalige schuilkerk afkomstig is. De klavieromvang van C-f3 en de eenheid in pijpwerk en de factuur van de Octaaf 2 en Quint 3 over de volledige klavierambitus duiden op een datering na 1750, vermoedelijk rond 1790.

Lotgevallen vanaf 1874

Bij de plaatsing door Van den Haspel in 1874 werd het orgel op een nieuwe onderkas geplaatst en voorzien van neogotische bekroning. De kas werd geschilderd in eikenimitatie. De drie spaanbalgen werden vervangen door een magazijnbalg (met twee schepbalgen) die een plaats kreeg in de onderkas.

Op een onbekend moment daarna zou het orgel nog dispositiewijzigingen ondergaan: de Sesquialter en het derde koor in het groot octaaf van de Mixtuur verdwijnen op het Hoofdwerk; Op het Bovenwerk worden de Quint 3\’ D, Woudfluit 2\’ en Fluit 1\’ B verwijderd, de Fluit 4\’ wordt 2\’, de Octaaf 2\’ wordt Prestant 4\’ en de Viola di Gamba 8\’ D wordt vernieuwd.

Bij de overdracht van het kerkgebouw aan het huidige kerkgenootschap in 1936 werd het orgel schoongemaakt en gerepareerd. Een jaar later zouden door een onbekende orgelbouwer omvangrijker werkzaamheden worden uitgevoerd. Hierbij werd een tweetal nieuwe registers en een pneumatische tremulant toegevoegd en werd een aantal registers gewijzigd. In 1951 volgde groot onderhoud door Spiering uit Dordrecht die een nieuw pedaalklavier maakte en (op pneumatische laden) een Bourdon 16\’ op Hoofdwerk en Pedaal toevoegde. Vier jaar later werd de orgelkast bij de kerkrestauratie wit geschilderd, de neogotische bekroningen van het orgel werden verwijderd.

In 1975 voerde de organist van de kerk, G.Ph. Feij, met goedkeuring van Monumentenzorg herstelwerkzaamheden uit aan de laden en mechaniek. De dispositie wordt uitgebreid met op het Hoofdwerk een Tertiaan II (discant) en aanvulling van het groot octaaf van de Mixtuur met een derde koor. Op het bovenwerk kwam een Quint 1 1/2\’ en een Regaal 8\’.

Restauratie

Onder advies van Aart Bergwerff kon in 2008 de opdracht worden gegeven aan Gebr. Van Vulpen te Utrecht tot restauratie van het orgel dat inmiddels in zeer slechte toestand was geraakt. Het orgel onderging een totaalrestauratie. Daarbij was de situatie van 1832 het uitgangspunt.

De belangrijkste werkzaamheden:
– reconstructie dispositie
– nieuw pijpwerk voor Sesquialter (HW), Fluit 4\’ en Octaaf 2\’ (BW)
– nieuw pijpwerk voor Viool 8\’, Woudfluit 2\’, Quint 3\’ D en Fluit 1\’ B (BW)
– plaatsing nieuwe Bourdon 16\’ als zelfstandige pedaalstem in de onderkas
– uitbreiding met Gedekt 8\’ als transmissie uit Bourdon 16\’
– nieuwe Pedaallade en bijbehorende mechaniek
– vervangen pneumatische tremulant door nieuwe mechanische tremulant
– nieuwe klavieren inclusief pedaalklavier
– verplaatsing magazijnbalg in de onderkas
– schepbalgen van de magazijnbalg verwijderd en in het orgel bewaard

Bij het demonteren van het orgel werd bij de klaviatuur achter het paneel van de lessenaar een schilderij ontdekt, gesigneerd H.G., daterend van halverwege de negentiende eeuw. Het schilderij werd gerestaureerd en maakt weer zichtbaar deel uit van de lessenaar.

De orgelkas werd hersteld door de orgelmaker. De schilders De Jongh te Waardenburg en Van Vuuren te Middelburg kregen de opdracht de kas te schilderen in de oorspronkelijke kleuren. Op basis van uitgebreid kleurenonderzoek kwam aan het licht dat het orgel was geschilderd in imitatiemahonie met zwarte accenten, de draperieën in bladzilver, Berlijnsblauw en groen, het overige snijwerk was verguld. Om de datering van boven- en onderkas zichtbaar te maken is daartussen enig kleurverschil aangebracht. De herstelde balustrade werd geschilderd in twee tonen Bentheimergeel.

Op donderdag 24 juni 2010 werd het orgel na een lange periode van restauratie weer in gebruik genomen.

Dispositie

Hoofdwerk C-f3
Prestant 8
Holpijp 8
Octaaf 4
Fluit 4
Quint 3
Octaaf 2
Mixtuur III – bas/discant
Sesquialter II – discant

Bovenwerk C-f3
Holpijp 8
Viool 8 – discant
Fluit 4
Quint 3 – discant
Octaaf 2
Woudfluit 2
Fluit 1 – bas

Pedaal C-d1
Bourdon 16
Gedekt 8

Werktuiglijke registers
Tremulant
Koppel I + II – schuifkoppel
Koppel P + II – voettrede

Winddruk: 68 mm wk
Toonhoogte: a1= 453 Hz